tekst uit webpagina van Trouw

Lenze Meinsma 1923-2008

Joop Bouma − 05/01/09, 00:00

Zelfs in de overlijdensadvertentie in de Leeuwarder Courant heette Lenze Meinsma nog 'de anti-rook dokter'. Maar zo streng was hij niet.

Eigenlijk was hij helemaal niet de rabiate nicotinebestrijder die velen in hem zagen. Lenze Meinsma was een levensgenieter, die hield van een mooi glas wijn of een stevige slok jenever. En als roken de gezelligheid kon verhogen, dan moest dat maar.

Zijn vrienden herinneren zich hoe hij thuis in Amsterdam aan zijn rokende huisgenoot Irwan Zain (officieel: Iwan) graag een sigaartje presenteerde en dan ook niet te beroerd was hem de asbak toe te schuiven - de tabaksindustrie had in de jaren zestig en zeventig goud geld over gehad voor een foto waarop hun tegenstander rookwaar uitdeelde. Zelf zou hij er nooit één hebben opgestoken, maar Lenze Meinsma was geen compromisloze tabakshater.

Jarenlang hield hij stug vol dat meeroken vast niet schadelijk kon zijn, zelfs in 2000 nog twijfelde hij - al was het wetenschappelijke bewijs van het tegendeel toen ruim voorhanden. Zijn mening over het meeroken was ooit reden voor een conflict tussen hem en de Club van Actieve Niet-rokers, zoals de CAN (tegenwoordig Clean Air Nederland) toen heette.

„Meinsma dreigde publiekelijk te gaan ageren zodra wij een verband zouden suggereren tussen passief roken en gezondheidsproblemen”, zei de voormalig inspecteur jeugdgezondheidszorg Frits Wafelbakker ooit. Wafelbakker, in 2001 overleden, was actief CAN-lid. Juist de risico's van het meeroken was een speerpunt van zijn organisatie. Het incidentje typeert Lenze Meinsma: niet snel bereid tot een compromis, zo eigenwijs als een deur.

Geboren in Makkum, zoon van een plateelschilder bij aardewerkfabriek Tichelaar. Lenze kon goed leren. Zijn jeugdvriend Pieter Tichelaar weet nog hoe ze tijdens lange wandelingen semi-intellectuele gesprekken hielden. Na de HBS in Sneek verwaterde het contact. Meinsma ging studeren. Tichelaar ook, hij keerde na zijn studie terug naar Makkum en werd directeur van de aardewerkfabriek. Maar Lenze sprak hij nooit meer. Af en toe zag hij hem nog tijdens vakanties in Makkum. Dan reed Meinsma in zijn paarse Mercedes 200 met Irwan naast zich, stapvoets door het dorp om iedereen te kunnen groeten. „Bij mijn trouwen in 1959 kregen we een heel kostbaar cadeau van Lenze, een compleet drinkservies. We waren stomverbaasd.”

Tichelaar sprak op de uitvaart over zijn jeugdvriend. „De eenvoudige jongen uit het dorp, van wie wij vandaag afscheid nemen, heeft doorgeleerd, is doctor in de geneeskunde geworden en heeft aan de voet van een ommekeer in het denken over roken gestaan”, zei hij. En zo was het.

Hij is nooit getrouwd geweest. Tijdens zijn studie medicijnen kwam Meinsma in contact met de Indonesische Julia Zain, telg uit een adellijk Indonesisch geslacht en de zus van Irwan, zijn latere huisgenoot. Maar het huwelijk ging niet door en Julia vertrok naar haar geboorteland, waar ze als gynaecologe werkte.

Lenze Meinsma werd in 1953 - dertig was hij toen - benoemd tot directeur van het Koningin Wilhelminia Fonds (KWF), de Nederlandse kankerbestrijding. Hij werkte naast zijn baan tien jaar aan een promotie-onderzoek naar de overlevingskansen van kankerpatiënten.

In 1963 promoveerde hij bij prof. Pieter Muntendam, de voormalig staatssecretaris van volksgezondheid en vroegere voorzitter van het KWF. En in datzelfde jaar begon dr. Meinsma in zijn eentje aan zijn landelijke 'Actie Niet Roken'. Het duurde niet lang of iedereen in Nederland kende de steile, eigenzinnige Fries die onvermoeibaar bleef strijden tegen de sigaret. Roken was destijds de norm in Nederland, iedereen rookte.

Hij reisde stad en land af voor spreekbeurten. In een interview met de Leeuwarder Courant (januari 1969) zei hij: „Elke joun op 'e planken, jo kinne josels op 't lêst net mear hearre” („Elke avond op de planken. Je kunt jezelf op het laatst niet meer hóren.” ).

Meinsma verscheen op televisie in discussieprogramma's, schreef boze brieven aan opeenvolgende ministers van gezondheid over het uitblijven van een tabaksontmoedigingsbeleid en waarschuwde in kranten en tijdschriften voor de gevaren van het roken. Maar hij stond betrekkelijk alleen. Zelfs uit zijn eigen medische beroepsgroep kreeg hij in die eerste jaren nauwelijks steun. Veel artsen rookten zelf.

De tabaksindustrie hield Meinsma wel nauwlettend in het oog. In de archieven van het Tobacco Institute in Washington, een lobbyorganisatie van de Amerikaanse tabaksindustrie, werden de krantenknipsels over Meinsma zorgvuldig bewaard.

Maar de industrie hoefde zich niet al te veel zorgen te maken over de invloed van Meinsma. „Hij wordt gezien als een fanatiekeling en niet erg serieus genomen”, aldus een intern bedrijfsdocument uit 1971 van Philip Morris.

In 1967 al riep Meinsma de Nederlandse overheid op tot een reclameverbod voor sigaretten en shag, een verplichte gezondheidswaarschuwing op verpakkingen, een leeftijdsgrens voor de verkoop, verhoging van de accijnzen, rookverboden in openbare gebouwen. Het zou nog decennia duren voordat Nederland deze maatregelen invoerde, lang na andere Europese landen. Meinsma was zijn tijd ver vooruit.

In 1978 stapte hij op bij het KWF en op datzelfde moment sloot hij ook het boek van zijn strijd tegen het roken. Hij wilde niets meer te maken hebben met het wereldje waarin hij zich jarenlang had bewogen. Ook bij Stivoro, dat deels dreef op geld van het KWF, liet hij zich nooit meer zien. Zelfs voor de viering van het 25-jarige bestaan van de stichting tegen het roken liet Meinsma verstek gaan.

Datzelfde lot trof de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Eind jaren zeventig leidde de club een kwijnend bestaan, er waren nog maar 300 overwegend bejaarde leden. Er waren plannen de vereniging op te heffen, maar Meinsma was één van de artsen die zich tegen dat voornemen verzette.

In artsenblad Medisch Contact riep hij collega's op lid te worden, een sterke organisatie was eens te meer nodig omdat er almaar meer alternatieve behandelaars actief waren, aldus Meinsma. Zijn oproep sprak de jonge gynaecoloog Cees Renckens aan. Hij meldde zich telefonisch aan als lid en werd uiteindelijk voorzitter. „Zonder Meinsma had onze vereniging waarschijnlijk niet meer bestaan”, zegt Renckens.

Begin jaren tachtig stapte Meinsma plots uit het bestuur. „Niemand wist waarom. We hebben hem nog brieven geschreven, maar daar kwam geen antwoord op.”

Typisch Lenze, zegt Henk Schutte, politicus te Apeldoorn. „Als Lenze 'de kop verkeerd had' dan moest je uit zijn buurt blijven. Hij kon dan heel nukkig zijn, hoor.” In de jaren '90 kwam Schutte als jong student met Meinsma in contact. „Ik verdiende wat bij door te sleutelen aan oude auto's, ook aan de Mercedes van Meinsma. In zijn flat in Amsterdam-Buitenveldert bespraken we veelvuldig de actuele wereldproblemen, onder het genot van drank. Dat was altijd erg genoeglijk.”

„Hij was echt een erudiete man. Lenze was in zijn denken en doen een echte liberaal. Hij had het land aan artsen. Die hadden het volgens hem te vaak bij het verkeerde eind. Over vroeger spraken we eigenlijk nooit. Dat was geweest. Hij ging er nooit op in.”

De laatste jaren was het niet altijd even makkelijk om binnen te komen bij Meinsma. „Als je je beneden via de intercom gewoon meldde, liet hij je nooit binnen. Je moest met een smoesje zien binnen te komen. Ik mompelde altijd iets onverstaanbaars, of ik zei dat ik Kinderpostzegels kwam verkopen. Dan lukte het meestal wel. Hij was stronteigenwijs, maar voor een glaasje was hij meestal wel te porren.”